De cocastruik (Erythroxylon coca) wordt vooral verbouwd op de hellingen van de Andes, in Peru, Bolivië, Chili, Colombia en Brazilië. Door de coca-bladeren chemisch te bewerken, verkrijgt men een fijn kristalachtig wit tot geelachtig poeder met een bittere smaak.
Cocaïnepoeder wordt meestal gesnoven. Het kan – opgelost in water – ook ingespoten worden.
Gewone cocaïne roken is bijna onmogelijk (omdat het een zoutvorm is die pas bij heel hoge temperaturen verdampt). Daarom zet men het product om in een base. Zo krijgt men crack of ‘gekookte coke’, wat wel gerookt kan worden. Crack heeft een veel kortere werkingsduur en leidt sneller tot verslaving. Het product roken met een waterpijp of een speciaal crackpijpje, heet ‘basen’.